Hoofdstuk 2 - De overgang van het Mesolithicum naar het Neolithicum

Het jaar 2700 v. Chr. kan worden beschouwd als een keerpunt in de sociale geschiedenis van onze voorouders in het gebied dat nu continentaal Portugal heet. Vóór die datum hadden de opvolgers van de Neanderthalers op gefragmenteerde wijze hun bevolking uitgebreid door families in groepen samen te voegen, wat zou leiden tot de vorming van stammen. In het noorden en midden van het land heersten de Lusitaniërs, de Turduli en de Oestriminis, terwijl in het zuiden, in de Alentejo en de Algarve, de Cynetes de overhand hadden. Geen van hen legde schriftelijke getuigenissen aan, zodat onze enige informatie afkomstig is van de archeologische opgravingen van hun nederzettingen, die zich meestal op heuveltoppen bevonden in de nabijheid van beken en vlakke gronden die geschikt waren voor begrazing en cultivering, hetgeen geleidelijk in de plaats was gekomen van een nomadisch jager/verzamelaar bestaan.

De analyse van de radiokoolstof en van de stabiele isotypen van de skeletten uit die periode wijst op een duidelijke overgang van het Mesolithische dieet van hoofdzakelijk mariene componenten zoals verschillende soorten vis en weekdieren (aangevuld met gejaagde dieren en wilde planten) naar een meer terrestrisch bestaan van plantaardige bronnen en semi-gedomesticeerde fauna.

Deze Chalcolithische periode kan het best worden geïllustreerd aan de hand van de opmerkelijke geschiedenis van Castro Vila Nova de São Pedro, Azambuja, dat zich bevindt op een kleine heuveltop in de buurt van de samenvloeiing van de rivieren Alcoentre, Carrascal en Massuca. Hier kan een nederzetting uit het begin van het derde millennium worden gedateerd, toen de eerste bewoners begonnen met de bouw van aarden versterkingen met een oude dolmen als centraal punt. Aan het basisplan werden muren van kalksteenrots toegevoegd en mogelijk een houten palissade waarbinnen ronde eenkamerwoningen met kegelvormige daken en rechthoekige voorraadschuren werden gebouwd. Deze nederzetting werd gedurende ongeveer vijfhonderd jaar sporadisch bewoond totdat de komst van de "Beaker-mensen" vernieuwingen met zich meebracht zoals de bouw van een oven met aangrenzende geplaveide binnenplaats en cisterne; een wapenarsenaal vol met pijlpunten, bijlen en dolken; een graanschuur en complexe toevoegingen aan de vestingwerken die werden verhoogd en bekleed met gebakken klei en mogelijk werden bekroond met houten platforms of torens. Buiten de muren werd een lappendeken van akkers bewerkt voor de teelt van tarwe, maïs en groenten, terwijl palissaden het land afsloten voor het weiden van pas gedomesticeerde dieren. In een necropolis werd de praktijk van het gemeenschappelijk begraven opgegeven ten gunste van eenpersoons- of familiegraven die soms gebruiksvoorwerpen of wapens bevatten en er zijn aanwijzingen dat ook crematie werd toegepast.

De bewoning van Castro V.N. de S. Pedro duurde ongeveer duizend jaar en werd ten minste vijf maal verbouwd om de omvang en het belang ervan te vergroten, totdat de technologie uit de Bronstijd rond 1800 v. Chr. zijn intrede deed, wat leidde tot een geleidelijke achteruitgang.

Het aardewerk dat op deze vindplaats is gevonden varieert van de vroege inheemse stijlen van oranje en grijs aardewerk, waaronder bekers en borden versierd met wat astronomische symbolen lijken te zijn, tot de klokvormige recipiënten van het bekervolk, die voor vele doeleinden werden gebruikt, waaronder het primitieve smelten van erts om koper en andere zachte metalen zoals tin, zilver en goud te produceren.

De term "volk" in verband met de bekercultuur is misschien misleidend door het ontbreken van enig echt bewijs van hun oorsprong. Volgens een vroegere theorie uit de 20e eeuw waren de vernieuwingen het gevolg van de immigratie over zee van stammen uit Noord-Afrika die op verschillende plaatsen langs de Iberische kust enclaves vestigden. Deze geavanceerde technologie verspreidde zich vervolgens noordwaarts langs de Atlantische kusten van Frankrijk (Bordeaux en Bretagne) en de Britse eilanden (Cornwall, Wales en Zuid-Ierland). Via de grote Europese waterwegen zoals de Rhône en de Donau reisden zij vervolgens oostwaarts tot in het binnenland van Polen, van waaruit een wederzijdse handel goederen naar het westen bracht. Maar meer recent stelt de "potten vóór mensen" theorie dat de Beaker cultuur het resultaat was van een verspreiding van kennis onder een elite die voortkwam uit de inheemse stammenstructuur op een vergelijkbare manier als de Samurai krijgers van Japan en de Levi priesters van het oude Israël.

Wat wel kan worden aangenomen is dat in deze Chalcolithische periode de eerste stappen werden gezet naar de vorming van een sociaal-economisch systeem dat ten dienste zou staan van de dynamische staat die zou worden gevormd door de inwaartse beweging van mensen gedurende het eerste millennium v. Chr. Dit zullen we onderzoeken in hoofdstuk 3 - Handelaren, Plunderaars en Veroveraars.