Wat schol betreft, ligt het niveau al op 102 procent, wat meer is dan de 26 ton die voor de vangst van deze soort is vastgesteld, gevolgd door ansjovis (74 procent), roodbaars (58 procent) en lethrinus miniatus (baarsachtige) (55 procent).

Het vangstquotum voor makreel en zeebrasem ligt dan weer dicht bij de helft, met respectievelijk 46 en 45 procent.

Tussen 40 procent en 20 procent van het gebruik ligt tong (40 procent), blauwvintonijn (35 procent), noordelijke zwaardvis (35 procent), zeeduivel (28 procent), rog undulata (28 procent), 3LNO rog (26 procent), kabeljauw - noordwestelijke Atlantische Oceaan (25 procent), witte marlijn (24 procent), zwarte zwaardvis (22 procent), palm (22 procent), julienne (21 procent), rog (21 procent) en heek (20 procent).

Volgens de gegevens van het DGRM is er voor zeebrasem een tweede quotum van 600 ton, waarvan 19 procent al is opgebruikt.