Hoofdstuk 3 - Handelaren, rovers en indringers tijdens het eerste millennium voor Christus

In de periode van de 15e tot de 10e eeuw v. Chr. vond een geleidelijke vooruitgang plaats in het sociaal-economische leven van de inheemse stammen die de westelijke kuststrook van het Iberisch Schiereiland bewoonden.De bevolkingsgroei veroorzaakte een verdubbeling van het aantal versterkte nederzettingen op heuveltoppen met een gemiddelde bezetting van driehonderd zielen, terwijl dorpen ontstonden op plaatsen aan zee en in riviermondingen om de zeelieden te huisvesten die de handelsroutes langs de kust bevoeren in hun wrakke vaartuigen, variërend van coracles (huidboten) tot vroege versies van de galei met riemen. Verder naar het zuiden, in de Alentejo, ontstonden de eerste boerderijen voor het houden van runderen, schapen en varkens, toen grote stukken vlakte werden omheind met riet. In de grotere gemeenschappen ontstonden de eerste werkverdelingen, bijv. herders en vissers, kleermakers en krijgers, keramisten en metaalbewerkers - de laatste was misschien wel het belangrijkst vanwege de ontluikende vervaardiging van wapens en gebruiksvoorwerpen uit brons (een legering van 70% koper en 30% tin) plus juwelen, sieraden en staven zilver en goud.

Voor de filosofen en avonturiers van de oude wereld (die zijn centrum in de Vruchtbare Eilanden had) brachten de verhalen van de reizigers over oostelijk Iberië een mengeling van mysterie en mythe, terwijl de verre westelijke zeekust de laatste grens naar de eeuwigheid van de eindeloze Oceaan/zee vertegenwoordigde. Maar er bestond weinig twijfel over de immense minerale rijkdom van het schiereiland en er werden expedities ondernomen om deze te exploiteren. De eerste hiervan was de stichting door de Feniciërs van handelsposten in Cadiz, Malaga en Sevilla in de 12e eeuw v. Chr. en dit werd in de volgende vijfhonderd jaar gevolgd door hun uitbreiding voorbij de Zuilen van Hercules naar wat nu zuidelijk en westelijk Portugal is. Zij werden in de 7e eeuw kort opgevolgd door de Phoceense Grieken die kolonies stichtten in Alcácer do Sal en Tavira, maar deze werden veroverd door de Carthagers die de Phoeniciërs van Tyrus hadden vervangen als de dominante handelsmacht in het gehele Middellandse-Zeebekken.

De Keltische volkeren, met machtsbases in Hallstadt en Anatolië, vormden een aanzienlijk deel van de Midden- en Oosteuropese bevolking, maar hun sociale positie werd steeds onhoudbaarder door de niet aflatende aanvallen van Aziatische horden uit het oosten. Samen met andere Indo-Europese volkeren trokken zij zich terug naar het westen en zeilden om de Pyreneeën om zich aan te sluiten bij de Urnenveldse Kelten die zich enkele jaren daarvoor in het noordoosten van Iberië hadden gevestigd. Zeggen dat er een invasie was, zou misleidend zijn: er was geen georganiseerde Keltische militaire macht. Het is eerder zo dat opeenvolgende golven van grote familiegroepen het noorden binnendrongen tot aan de Atlantische Oceaan en zich vervolgens zuidwaarts verspreidden tot aan de monding van de Taag. Hun succes bij de verovering van de grote nederzettingen op de heuveltoppen was grotendeels te danken aan de innovatie van de IJzertijd met zijn superieure wapens en machines, maar ook aan de invoering van de cavalerie. Een basisstructuur van recht en orde stelde de Kelten in staat de nieuwe adel te worden, terwijl de autochtonen tot een staat van dienstbaarheid werden teruggebracht. De samensmelting van niet ongelijksoortige stammen leidde onvermijdelijk tot het ontstaan van een nieuwe gemeenschappelijke taal en de regulering van religieuze offerpraktijken, de verering van nieuwe goden en de begrafenis van de doden.

In het zuiden overheerste echter de mediterrane levenswijze, grotendeels onder invloed van de Tartessische cultuur, die zich uitstrekte van Lagos via de lager gelegen Alentejo tot Caçeres in het noorden en vervolgens tot Huelva aan de zuidkust. Aanvankelijk bestond de bevolking bijna geheel uit de Cynetes, maar later kwamen er andere Iberische stammen bij. In het gedicht Ora Maritama dat Avienus in de 4e eeuw schreef, worden de Oestriminis genoemd als vroegere bewoners, totdat zij werden binnengevallen door de Saephe van Keltische oorsprong. Aan deze groepen werden de Fenicische handelaren toegevoegd die handelsposten hadden opgezet en ter plaatse met elkaar waren getrouwd. Het resultaat was een geleidelijke versmelting van ideeën en geloofsovertuigingen die leidde tot de Tartessische taal met een Paleo-Hiscaans schrift en plaatsnamen van zowel Keltische als Punische oorsprong.

De motor van de Tartessische economie was ongetwijfeld de zilvermijnbouw, die door de Assyrische en Babylonische rijken als betaalmiddel werd geëist, maar de gieterijen werkten ook in koper, tin, goud en zilver. Een van de grootste bevond zich in Cerra da Rocha Branca bij Faro, terwijl andere in Abúl, Setubal en Santa Olaia, Coimbra gevestigd waren. In ruil voor de uitvoer van metalen profiteerden de Tartessiërs van de invoer van medische kennis, muziekinstrumenten (de lier en de doedelzak), theater en literatuur, architectonische innovatie en militaire expertise plus landbouwkundige knowhow waaronder wijnbouwtechnieken en nieuwe plantenvariëteiten.

Er bestaat nog steeds onenigheid over de vraag waar de stadstaat Tarshish zich precies bevond. Uit de Hebreeuwse bijbel en de geschriften van de ouden zoals Aristoteles en Flavius Josephus vernemen we dat locaties als Sardinië, Sicilië, de kust van Algerije en natuurlijk de oost- en zuidkust van Spanje worden gesuggereerd. De waarschijnlijke waarheid is dat ze allemaal juist kunnen zijn geweest, want de letterlijke vertaling kan zijn "een ver land van overvloed". Het woord Tarshish komt zesentwintig keer voor in de bijbel en wordt vele malen genoemd in Griekse geschriften.

Koning Salomo (regeerde van 971 tot 931 v. Chr.) sloeg de handen ineen met zijn Semitische neef koning Hiram van Tyrus om een vloot van vrachtschepen te bouwen bij Ezion Geber in de Golf van Akaba. In 947 ondernamen zij expedities naar Ophir en de eilanden in de Stille Oceaan om zilver, ivoor, apen en slaven te verhandelen, maar sommige van de schepen werden afgeleid om een reis voort te zetten die het Afrikaanse continent over een periode van drie jaar omzeilde. Voordat zij door de Straat van Gibraltar terugkeerden, werden de handelsvooruitzichten van de Iberische west- en zuidkusten geëvalueerd en werd een nieuwe gezamenlijke vloot gevormd, speciaal voor de jaarlijkse reizen naar Tarshish, vanwaar zij zwaar beladen met zilver en andere schatten terugkeerde om Salomo's grootse plan te financieren om het eerste wereldhandelscentrum te bouwen bij de twee citadellen Jeruzalem en Tyrus. Zo begon een Hebreeuwse deelname aan de geschiedenis van Iberia.

De verovering van Tartessië was het eerste doel van de Romeinen toen zij in 192 v. Chr. de Carthaagse bezittingen binnenvielen. Wordt vervolgd als Hoofdstuk 4 - Romeins Portugal.

Lezers kunnen hun studie voortzetten door het lezen van "The Iron Age in South and Central Portugal and the Emergence of Urban Centres" door Virgilio Hipólito Correia - Proceedings of the British Academy 86 , blz. 237- 262.