De structuur van de Romeinse samenleving in de tijd van de Republiek was star en geheel gebaseerd op de traditionele opvattingen van een heersende elite bestaande uit mannelijke aristocraten wier macht gebaseerd was op de accumulatie door erfelijkheid van rijkdom bestaande uit eigendom en kostbare bezittingen. Vrouwen werden beschouwd als bezittingen die onderworpen waren aan strikte regels betreffende hun functies voor de voortplanting en huishoudelijke arbeid.Alle staatsbesluiten werden genomen door senatoren, bijgestaan door een lagere ridderstand die alle uitvoerende functies van de regering en het officierskorps van het leger vervulde. Daaronder kwam de plebeïsche lagere klasse met afdelingen van ambachtslieden, handarbeiders, voetvolk en vrijgelatenen. Tenslotte waren er de slaven die geen enkel recht hadden en voor hun bestaan volledig waren overgeleverd aan de genade van hun meesters. Een complex systeem van patriarchale controle en patronage ordende al deze levens .

De slimme Augustus (keizer van 31 v. Chr. tot 14 n. Chr.) bracht veranderingen in deze sociale orde door de bevoegdheden van de zeshonderd senatoren in te perken en het aantal equestrians (ridders) enorm te verhogen. Al deze equestrians ontvingen een salaris van de staat maar moesten ook een minimum aan voorzichtige rijkdom tonen. Zij werden voornamelijk gerekruteerd uit de clan van Octavianus om de soevereine loyaliteit te verzekeren. Zijn populariteit bij de hoi polloi werd verhoogd door de eigendomsbelastingen te verlagen en de wettelijke bescherming van schuldenaars tegen inbeslagname van hun bezittingen te verhogen. Hoewel vrouwen nog steeds onderworpen waren aan de regel van de "pater familia", konden zij nu eigenaar zijn van onroerend goed en ondernemingen en konden zij hun huwelijken door middel van een verklaring beëindigen. Wat de slaven betreft, werd hun lot geleidelijk verbeterd door de bescherming in de wet om een nominaal loon te ontvangen in verhouding tot de vaardigheid waarmee diensten werden verricht en om desgewenst te worden gemanumitteerd.

Al deze veranderingen vonden hun weerslag in Lusitanië, waar de bevolking in de Augusteïsche tijd naar schatting rond de 400.000 bedroeg. De overgrote meerderheid daarvan zou van inheemse stammen en Keltische afkomst zijn geweest, maar in de centrale en zuidelijke regio's bevonden zich waarschijnlijk aanzienlijke kolonies die te maken hadden met de Carthagers, de Grieken, de Feniciërs en de immigratie van Noord-Afrikaanse mensen uit Mauretanië. In al deze kolonies werd het proces van romanisering doorgevoerd, waarbij Latijn de officiële taal werd en de nieuwe sociale orde en het rechtssysteem werden opgelegd. Latijnse rechten werden toegepast op geselecteerde individuen of op gemeenschappen zoals die van Olissipo/Felicitas Julia (Lissabon). Deze rechten varieerden van plaats tot plaats maar in het algemeen "ius Latii - commercii, connubii, migrationis" gaf het recht om contracten te sluiten en handel te drijven met Romeinse burgers met gelijke status, het recht om te trouwen volgens de wet en niet volgens het gewoonterecht en het recht om iemands graad van burgerschap te behouden wanneer hij naar een ander municipium verhuisde. Uiteindelijk verleende keizer Vespasianus (69-79 CE) Latijnse rechten aan geheel Hispania.

Het vooruitzicht van groeiende welvaart in een landschappelijk aantrekkelijk gebied bracht veel oudgedienden van de Legioenen ertoe te blijven, vooral wanneer hun pensioenpakket de toekenning van landgoederen variërend van 10 tot 100 hectare, afhankelijk van de rang en de duur van de dienst, omvatte. De nieuwe hoofdstad Myrtilis (Mértola) werd door deze mannen en hun gezinnen gesticht, terwijl geïmmigreerde ambachtslieden uit Italica zich reeds in de buurt van Scallibus (Santarem) hadden gevestigd. In totaal waren er vijf Romeinse kolonies, waarnaast vici (geplande dorpen) werden gebouwd om plaatselijke arbeidskrachten en diensten onder te brengen.

Keizer Augustus ontving rechtstreeks van Lusitanië een tol en dit moedigde rijke investeerders uit Rome aan om concessies van hem te verkrijgen in de ontluikende economie. Leden van de militaire ridderklasse werden aangetrokken door het pastorale leven en bouwden villa's in de Alentejo en langs de westelijke zeekust. De oppervlakte kon variëren van 100 tot 1.000 hectare, afhankelijk van de kwaliteit van de landbouwgrond, en de gebouwen varieerden in grootte van luxueuze herenhuizen tot kleinere boerderijen, maar ze hadden allemaal kenmerken zoals omsloten tempels in peristijl, zwembaden en baden met loden leidingen voor warm en koud water. Vloermozaïeken, muurschilderingen en standbeelden gaven de rijkdom en de sociale rang van de eigenaars aan.

De vlakten van de Alentejo waren grotendeels ongeschikt voor de tarweteelt vanwege de slechte opbrengst van de stoffige grond, maar wijnstokken en olijven werden op grote schaal verbouwd, vooral in de vallei van de Guardiana en langs de weg van Myrtilis naar Ebora en leverden goede wijn en olijfolie op, zowel voor de export als voor de bevoorrading van de stedelijke centra. Aan de kust zijn er bewijzen van visconservenfabrieken en de productie van garum - een zeer populaire smaakmaker. Deze landbouwondernemingen brachten nieuwe planten, zaden en technieken naar Lusitanië en verschaften ook werk aan een groeiend aantal inheemse arbeidskrachten die in ontworpen boerderijgebouwen waren gehuisvest - zeker comfortabeler dan de krotten van de nederzettingen.

Er is weinig bekend over de landbouwmethoden in de 1e en 2e eeuw in het gebied ten noorden van Coimbra, maar het lijkt zeker dat dit doorging als zelfvoorzienende landbouw met stroken die werden toegewezen aan de bewoners van elk dorp of heuvelfort. Grote bossen van eiken en andere loofbomen besloegen een groot deel van het landschap, maar er zijn geen aanwijzingen dat er op grote schaal aan houtkap werd gedaan. Er was in ieder geval weinig te merken van een Romeinse aanwezigheid of grootschalige activiteit.