Rudimentaire vormen van dagbouw en metallurgie waren al sinds het chalcolithicum een steunpilaar van de economie. Bronzen en koperen kunstvoorwerpen werden naar markten tot aan de Donau geëxporteerd, terwijl zilver in grote hoeveelheden naar de landen ten oosten van de Middellandse Zee werd verscheept. De komst van de Romeinen bracht een nieuwe technologie met zich mee, die een grotere productie mogelijk maakte om zowel aan de binnenlandse vraag als aan de eis van Rome tot betaling van tribuut te voldoen.

Het alternatief voor de winning aan de oppervlakte was de diepboring, die weliswaar moeilijker en gevaarlijker was, maar een betere opbrengst beloofde voor de winning van goud en zilver. Een reeks smalle exploratieschachten werd tot 50 m diep gegraven, totdat een ader van de mineralen werd gevonden.De schacht werd dan verbreed zodat horizontale galerijen konden worden geopend en het erts met katrollen naar boven kon worden getakeld. Het hijsmechanisme werd bediend door grote wielen met een diameter tot 5 m., gemaakt van steeneik en met de hand bediend.

Er werden aquaducten gebouwd om water van afgedamde rivieren naar reservoirs te brengen, die vervolgens een krachtige stroom door de oppervlaktemijnen lieten stromen om de rotsen los te maken. Machines die bekend staan als "stamp-molens" en "trip-hamers" werden ook door deze stroom aangedreven en gebruikt om het erts te breken, zodat de metalen konden worden gewonnen.

De handenarbeid werd bijna uitsluitend verricht door slaven, van wie sommigen als gevangenen of gijzelaars van de Lusitaanse stammen afkomstig waren, terwijl anderen uit verschillende provincies van het Romeinse Rijk werden meegebracht. De arbeidsomstandigheden waren erbarmelijk: alleen leren schorten en kappen dienden als beschermende kleding, terwijl de ondergrondse tunnels zwak verlicht werden door olielampen die in nissen waren aangebracht.De enige beschikbare werktuigen waren stenen hamers en ijzeren pikhouwelen. Geen wonder dat de gemiddelde sterfte van de slaven rond de 25 jaar lag, zoals blijkt uit de weinige grafschriften die op de begraafplaats van het arbeiderskamp zijn gevonden.

De winning van mineralen vond grotendeels plaats in de Iberische pyrietgordel, die een groot geografisch gebied bestreek van Alcaçer do Sal tot Sevilla, met als belangrijkste mijnsteden Aljustrel , Castro Verde, Neves Corvo en Mertola. In het noorden vond verreweg de grootste mijnexploitatie plaats in Três Minas, dicht bij Vila Pouca de Aguiar in de Serra da Pedala. Dit was misschien wel de grootste goudmijn van het Iberisch schiereiland, met een enorme productie die bijna uitsluitend naar de keizerlijke schatkist ging. De omvang van deze productie blijkt uit de berekening van de slakkenbergen van 18 miljoen ton in Três Minas en 3 miljoen ton in Aljustrel; verbazingwekkende cijfers als men bedenkt dat alles met handarbeid werd verplaatst.

Alle mijnbouw in Romeins Portugal werd door de staat gecontroleerd en bij alle belangrijke centra waren legerdetachementen gestationeerd. De verwerkte mineralen werden per wagen vervoerd, waarbij de cavalerie bescherming bood tegen bandieten en er zware straffen werden opgelegd voor diefstal, hetzij tijdens het vervoer, hetzij ter plaatse. Voor Aljustrel en enkele kleinere vindplaatsen werd een concessiesysteem toegestaan, waarbij eerst een exploratievergoeding werd betaald en vervolgens een aandeel in de productie (gewoonlijk 50%) van het erts dat met succes werd gewonnen. Deze en andere voorschriften zijn opgetekend op twee koperen platen die in de slakken van Aljustrel werden ontdekt. Andere schriftelijke bronnen zijn schaars en nauwkeurige beoordelingen van de industrie zijn grotendeels giswerk op basis van de relatief geringe archeologische opgravingen die een overvloed aan kleine sites hebben blootgelegd waar lood, tin, koper, ijzer en zilver werden gewonnen. Er is weinig bewijs van metallurgische activiteit op industriële schaal; we moeten aannemen dat deze beperkt bleef tot kleine plaatselijke gieterijen en smederijen die de artefacten en apparatuur voor dagelijks gebruik vervaardigden.

De katalysator van de Romeinse innovatie en bouwactiviteit betekende een enorme uitbreiding van de fabricage van bouwmaterialen, aardewerk en glas, die overal in het gebied in ovens werden gebakken, maar weinig was bestemd voor de export, met uitzondering misschien van enkele amforen voor wijn of olie. Evenzo bracht de groeiende bevolking een vraag teweeg naar betere huisinrichting en parafernalia, waarvan sommige werden ingevoerd uit andere provincies van het Keizerrijk en werden betaald uit de opbrengsten van de mijnbouw en overtollige landbouwprodukten.

De laatste tijd is in de Penamacor-regio van Midden-Portugal een aantal technische studies verricht om de winst te evalueren die van een hervatting van de mijnbouw zou kunnen worden verwacht. Dit heeft de belangstelling gewekt van particuliere goudzoekers die geloven dat "er goud in die heuvels zit", maar het lijkt erop dat de moderne kosten/opbrengst-verhoudingen de haalbaarheid beperken, zodat de plaatselijke rust hopelijk niet zal worden verstoord.

Op YouTube zijn twee video's beschikbaar die een uitstekende presentatie geven van de oude mijnbouwpraktijken. De eerste is van Speleo-TV en getiteld "Mineração Romana em Valongo (Porto)" met subtitels in het Engels die binnenkort beschikbaar zullen zijn, terwijl de tweede, gemaakt in 2017, te vinden is op de Turismo-site voor Três Minas.