Toen Julius Caesar in 60 v. Chr. voor het eerst naar de westkust van Iberië kwam, was hij niet verbaasd een pantheon van meer dan zestig godheden aan te treffen, waarvan de identiteit niet ongelijk was aan die welke hij had opgetekend in de epische verslagen van zijn militaire veldtochten in Midden-Europa. Het was verstandig dat hij voor de Romeinse bezetting door verovering een beleid van tolerantie en uiteindelijke assimilatie met de Klassieke Religie op touw had gezet.

Het geloof en de verering van de autochtone bevolking zouden animistisch en naturalistisch van aard zijn geweest, waarbij heiligheid werd toegeschreven aan fysieke kenmerken zoals het stromende water van rivieren en bronnen, rotspartijen en grotten, terwijl waarzeggerij door middel van voorspellingen over dieren en mensen plaatsvond op stenen altaren die vaak in de nabijheid stonden van de dolmen en menhirs waar het oude Portugal bekend om staat.Van geen van deze plaatsen en van de ermee verbonden godheden bestaan schriftelijke documenten uit die tijd, maar in latere tijden werden er vaak inscripties aan toegevoegd, waarbij hoofdzakelijk het Latijnse alfabet werd gebruikt om de voordien bedreven praktijken te beschrijven.

Het opsporen, transcriberen en analyseren van deze geschriften is de zorgvuldige taak geweest van speurders-archeologen zoals professor Alain Tranoy, die een chronologische geschiedenis heeft opgesteld van de pre-Romeinse Portugese godsdienst, met inbegrip van de invoer van godheden door de Kelten, Feniciërs, Grieken, Carthagers en verschillende stammen van Indo-Europese afkomst.

Een voorbeeld hiervan is de legende van een walvis "van wonderbaarlijke afmetingen" die in 550 v. Chr. aanspoelde op de kust van Setubal en de plaatselijke bevolking doodsbang maakte, die zich voorstelde dat het een oceaangod was (misschien de Griekse Poseidon), wiens genoegdoening werd bereikt door het offeren van een meisje en een jongen, wier lichamen met de walvis verdwenen toen de vloed opkwam. Aan deze "manifestatie" werd zoveel belang gehecht dat de offers jaarlijks werden herhaald tot de komst van het christendom en werden opgetekend door Romeinse historici zoals Strabo.

Strabo vertelt ons ook dat de Lausitaanse krijgers de gewoonte hadden hun gevangenen af te slachten nadat zij hen met een grove deken hadden bedekt en vervolgens de ingewanden en de bloedstroom onderzochten om het verloop van toekomstige gevechten te voorspellen.Ook werden de rechterhanden geamputeerd om te worden geofferd op het altaar van Cosus, een oorlogsgodheid. Maar dergelijke handelingen zijn beschreven in Keltische annalen in heel Europa en kunnen dus worden afgedaan als niet louter een Iberische praktijk.

De inheemse godheid Nabia nam verschillende vormen aan (meestal vrouwelijke) en werd geassocieerd met heilige bronnen en de valleien en bossen waar rivieren doorheen stroomden. Het was waarschijnlijk haar bescherming die ertoe leidde dat aan het water van de rivier de Lima werd toegeschreven dat het de macht had geheugenverlies te veroorzaken bij wie erin werd ondergedompeld. Volgens de plaatselijke legende zouden verschillende groepen Keltische immigranten de Lima zijn overgestoken naar de wildernis van Zuid-Galicea om nooit meer te worden teruggezien. In 137 v. Chr. aarzelden bijgelovige soldaten van het Romeinse leger onder leiding van de veroveraar Decius Junius Brutus om de rivier over te steken totdat hun leider, zwaaiend met het vaandel van het legioen, de rivier overstak en degenen die weigerden te volgen met de dood bedreigde! Nabia wordt vaak in verband gebracht met de godheid Reo, als gemalin of als haar mannelijke Nemesis, maar werd later door de Romeinen vereenzelvigd met hun godinnen Diana en Victoria.

Een andere inheemse godin was Epona die werd beschouwd als de beschermster van paarden, muilezels en ezels en in verband wordt gebracht met de cornucopia, de teelt van tarwe en andere vruchtbaarheidssymbolen. Ze wordt vaak afgebeeld terwijl ze op haar paarden rijdt als gids voor de zielen die het chthonische hiernamaals binnengaan. Haar toegewijden waren talrijk en kwamen tot ver buiten het Lusitaanse land voor.

Bandua of Banda was ook een alomtegenwoordige godheid van onbepaald geslacht, hoewel in de meeste bijnamen de mannelijke naam wordt gebruikt, terwijl de enige bekende afbeelding op een patera die van een vrouw is met een grote helm, staf en korenaren, vergelijkbaar met de Romeinse Fortuna. De mannelijke naam werd gewoonlijk gekoppeld aan die van locaties zoals de vicus en de heuvelforten die bescherming kregen tegen bovennatuurlijke krachten. In de streek van Bemposta zijn kennelijk aan Banda gewijde altaren gevonden, maar de inscripties zijn vaak fragmentarisch of afgekort, zodat men denkt dat de naam ook andere minder belangrijke figuren in het pantheon kon omvatten.

De meest voorkomende naam in de Lausitaanse mythologie is wellicht die van Endovelicus, die gespecialiseerd was in genezing als beschermer van een goede gezondheid. Hij schijnt ook de stem van verschillende orakels te zijn geweest en begon als een relatief minder belangrijke god van de onderwereld die steeds populairder werd bij zowel de Kelten als de Romeinen.

Etymologisch onderzoek toont aan dat de regio ten noorden van de Douro een dertigtal godheden benoemde terwijl tussen die rivier en de Taag de diversiteit nog groter was. Maar, interessant genoeg schijnt er een religieuze grens te zijn geweest bij de rivier de Vouga die oostwaarts loopt van Aveiro naar Mangualde omdat sommige goddelijke namen beperkt zijn tot het noorden en andere tot het zuiden van deze wateren die misschien door Nabia werden bewaakt.Ten zuiden van de Taag (het huidige Alentejo en Algarve) worden door Tranoy alleen de namen van Endovelicus en vijf obscure minder belangrijke godheden genoemd, wat mogelijk te wijten is aan het kosmopolitische karakter van deze Tartessische regio.

In deel 8 zullen we het geloof en het bijgeloof van het Romeinse Portugal na Julius Caesar onderzoeken.