In een verklaring voorgelezen door de voorzitter van de TC, João Caupers, hebben de rechters begrepen dat de regels zouden leiden tot een "beperking van de fundamentele rechten op de onschendbaarheid van correspondentie en communicatie en de bescherming van persoonsgegevens in de context van de gebruiker van computers, als specifieke manifestaties van het recht op voorbehoud van intimiteit van het privé-leven, in termen die schadelijk zijn voor het persoonlijkheidsbeginsel".

Aan de basis van het door de rechters van de TC geformuleerde vonnis liggen de normen van artikel 5 van decreet 167/XIV, van de Assemblee van de Republiek, dat wijzigingen aanbrengt in artikel 17 van de wet op de cybercriminaliteit.

In de huidige versie van de wettelijke regeling voor de inbeslagname van e-mail en soortgelijke communicatiedossiers is bepaald dat dit "de exclusieve bevoegdheid van een rechter" is, terwijl in het in het parlement goedgekeurde document alleen wordt verwezen naar de "bevoegde gerechtelijke autoriteit", een aanduiding die ook het Openbaar Ministerie (MP) kan omvatten.

Volgens de nota die João Caupers aan de media heeft voorgelezen, "zijn er nog relevante wijzigingen" met betrekking tot de definitie van het voorwerp van inbeslagneming en de verwijzing naar artikel 179 van het Wetboek van Strafvordering, dat de wettelijke regeling inzake de inbeslagneming van correspondentie bevat.

De preventieve abstracte inspectie door de TC was op 4 augustus aangevraagd door Marcelo Rebelo de Sousa. In een op de website van het voorzitterschap van de Republiek gepubliceerde nota zei het staatshoofd toen dat "de wetgever van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om normen te wijzigen die niet rechtstreeks door de Europese richtlijn worden aangepakt".

Het ontbreken van voorafgaande controle door de rechter bij het bevelen of bekrachtigen van de inbeslagneming van communicatie is volgens de president in het verzoek aan de TC een wijziging die "niet louter een 'aanpassing' is, maar een wezenlijke wijziging van het paradigma van de toegang tot de inhoud van elektronische communicatie, ervan uitgaande dat deze toegang in de eerste plaats toebehoort aan het openbaar ministerie, dat deze pas daarna aan de rechter voorlegt".