Deel 1 . Tijdens de Bourgondische dynastie

Het middeleeuwse Europa bestond grotendeels uit een lappendeken van kleine monarchieën, vorstendommen en stadstaten die met elkaar waren verbonden door een ingewikkeld systeem van huwelijksverbintenissen tussen vorsten en edelen, die door hun vruchtbaarheid vaak generaties van "bastaardverwanten" voortbrachten die wedijverden in een "spel der tronen". Het pauselijk gezag werd als oppermachtig aanvaard en zijn goedkeuring van de vele unies en allianties (en hun ontbinding) werd vaak gedelegeerd aan nationale aartsbisschoppen die zelf werden gesteund door particuliere legers en de rijkdom van kerkelijke landgoederen.

Het Iberisch schiereiland bestond uit vijf katholieke monarchieën in het noorden : van west naar oost Portugal, Léon-Galicia, Castilië, Navarra en Aragon, terwijl het gehele zuiden werd geregeerd door de islamitische dynastie van de Almohades.


Portugal werd tot natie gemaakt door de opmerkelijke koning Afonso Henriques, die op 17-jarige leeftijd de macht greep van zijn moeder, Teresa van Léon. Zij had haar rijkdom en macht verkregen door haar halfzuster, Urraca, als suzerein te aanvaarden. Een jaar na de Slag bij São Mamede (1128) riep hij zowel de onafhankelijkheid van Léon uit als zichzelf tot prins van Portugal. Vervolgens begon hij aan veldtochten tegen de Moren, die culmineerden in de grote overwinning bij Ourique (1139) en het ontvangen van de kroon van een nu volledig onafhankelijke staat.


De jonge koning, met slechts schaarse middelen, was niet in staat zijn campagnes tegen de Moren voort te zetten, die het zuiden van zijn rijk tot aan Lissabon en Sintra stevig in hun macht hadden, totdat in 1147 een vloot met duizend ridders/krijgers voor anker ging in de monding van de Douro. Afonso's machtige raadsman, aartsbisschop João Peculiar, haalde een groep Engelse (140) , Duitse (120) en Vlaamse (40) krijgers over om zich aan te sluiten bij het beleg van Lissabon in ruil voor het recht om de Moren te plunderen en hun gevangenen los te kopen. Na een beleg van vier maanden bleek deze alliantie uiteindelijk succesvol te zijn, maar niet na veel gekibbel over de aan te vallen posities en de verdeling van de buit.


Sommige van deze kruisvaarders gingen in op een uitnodiging van koning Afonso om in zijn koninkrijk te komen wonen als een huishoudelijke militie waarvan de trouw rechtstreeks aan de kroon werd gezworen. Gilbert van Hastings werd bisschop van het bisdom Lissabon, anderen werden voorgedragen voor hoffuncties en allen kregen stukken land of onroerend goed. In 1189 sloot een contingent van Engelse en Vlaamse leden van de derde kruistocht een overeenkomst met koning Sancho 1 om de stad Silves op de Moren te veroveren. Dit deden zij, maar de kruisvaarders plunderden en roofden de twintigduizend Portugese inwoners, waardoor grote wanorde ontstond. Een jaar later zond koning Richard 1 (Leeuwenhart) zeshonderd van zijn Engelse troepen uit om de belegering van Santarem door de Moren te verlichten. In beide gevallen kozen sommige van deze "heilige krijgers" ervoor om zich bij hun broeders van veertig jaar eerder te voegen als dienaren van de kroon.


Deze verengelsing (aanvankelijk van militaire aard) nam toe in de daaropvolgende jaren van de Bourgondische dynastie en leidde tot de oprichting van de eerste "kamers van koophandel" in de belangrijkste havens van Porto en Lissabon om de handel met Engeland, waarmee de Portugese kooplieden in de 11e eeuw waren begonnen, aan te moedigen. In 1294 werd een verdrag ondertekend door koning Edward 1 van Engeland en D. Dinis 1 dat deze handel bekrachtigde. De uitbreiding werd aangemoedigd door gratis hout uit de koninklijke bossen van Leiria ter beschikking te stellen voor de bouw van schepen van meer dan honderd ton die zowel voor de handel als voor oorlogsdoeleinden konden worden gebruikt.


In heel Europa waren het woelige tijden. In 1295 sloten de koninkrijken Schotland en Frankrijk een "auld alliance" voor wederzijdse militaire en commerciële bijstand en in 1297 werden in het Verdrag van Alcanizes (bijna) de grenzen vastgelegd tussen Portugal en Castilië-Léon, die een bondgenootschap met Frankrijk hadden gesloten. Als gevolg hiervan werd Engeland omringd door vijanden in het noorden, oosten en zuiden, zodat het politiek zinvol was om meer vriendschapsbetrekkingen aan te knopen met de Portugezen, die een kleine maar invloedrijke Engelse gemeenschap in hun natie hadden. Deze convergerende politieke belangen werden nog versterkt door een formeel verdrag dat in 1369 tussen Frankrijk en Castilië werd ondertekend en waarbij de grote vloot van Castilië ter beschikking van Frankrijk werd gesteld in zijn oorlog tegen Engeland.


De Engelsen stelden hiertegenover een nauwer bondgenootschap met Portugal voor, dat tevens de dynastieke aanspraak van de hertog van Lancaster (John of Gaunt) op de troon van Castilië zou bevorderen. In juli 1372 sloten João Andeiro, ambassadeur aan het Engelse hof, en Lancaster in Braga een overeenkomst, die echter werd opgeschort vanwege een ruzie tussen Hendrik II van Castilië en Fernando 1 over de opvolging van hun troon en zijn huwelijk (dat was voorgesteld in het Verdrag van Alcoutim) met een Castiliaanse prinses. De oorlog brak uit en het leger van Castilië trok Portugal binnen om Coimbra in te nemen, waardoor koning Fernando gedwongen werd in maart 1373 te Santarem een vredesverdrag te ondertekenen dat Portugal ondergeschikt maakte aan Spanje en een vijand werd van koning Edward III van Engeland. Maar nadat hij van Lancaster een harde toezegging van militaire en maritieme bijstand had gekregen en de afleiding van Hendrik II door rebellie en oorlog in andere kwartieren, ondertekende Fernando I zes maanden later op perfide wijze een verdrag met de Engelse koning Edward III dat wederzijdse militaire en commerciële samenwerking bezegelde.

De gevolgen van dit Verdrag van 1373 zullen in deel 2 worden behandeld: Van het Verdrag van Windsor tot de moderne tijd