Veel dingen kunnen een bloeddrukmeting beïnvloeden, waaronder:

Zenuwachtigheid om uw bloeddruk te laten meten. Dit wordt het "witte-jassen-syndroom" genoemd. Maar liefst 1 op de 3 mensen die bij de dokter een hoge bloeddruk hebben, kan thuis een normale bloeddruk hebben.

Wat u hebt gegeten, gedronken of gedaan voor de meting: als u hebt gerookt, alcohol of cafeïne hebt gedronken of hebt gesport binnen 30 minuten voordat uw bloeddruk is gemeten, kan uw meting hoger zijn.

Hoe u zit. Als u uw benen kruist en uw arm zijwaarts laat hangen in plaats van op een tafel op borsthoogte te rusten, kan uw bloeddruk omhoog gaan.

Het is belangrijk dat u uw bloeddruk nauwkeurig meet, zodat u een duidelijker beeld krijgt van uw risico op hartaandoeningen en beroertes. Een meting die zegt dat uw bloeddruk lager is dan hij in werkelijkheid is, kan u een vals gevoel van zekerheid geven over uw gezondheid. Een meting waarbij uw bloeddruk hoger is dan hij eigenlijk is, kan leiden tot een behandeling die u niet nodig hebt.

Leer hoe u uw bloeddruk op de juiste manier kunt laten meten, of u deze nu bij de dokter laat meten of thuis zelf controleert.

Gebruik deze checklist:

Eet of drink 30 minuten voor het meten van uw bloeddruk niets.

Leeg uw blaas voor de meting.

Ga ten minste 5 minuten voor de meting in een comfortabele stoel zitten met uw rug gesteund.

Zet beide voeten plat op de grond en houd uw benen niet gekruist.

Leg uw arm met de manchet op een tafel op borsthoogte.

Zorg ervoor dat de manchet goed aansluit, maar niet te strak zit. De manchet moet tegen uw blote huid zitten, niet over uw kleding.

Praat niet terwijl uw bloeddruk wordt gemeten.

Meet uw bloeddruk elke dag op hetzelfde tijdstip.

Meet ten minste twee keer, met een tussenpoos van 1 à 2 minuten.

Uw gezondheidszorgteam kan een hoge bloeddruk vaststellen en behandelingsbeslissingen nemen door uw systolische en diastolische bloeddrukwaarden te bekijken en deze te vergelijken met de waarden die in bepaalde richtlijnen staan. De richtlijnen die worden gebruikt om hoge bloeddruk vast te stellen, kunnen van zorgverlener tot zorgverlener verschillen:

Sommige beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg diagnosticeren patiënten met hoge bloeddruk als hun bloeddruk constant 140/90 mm Hg of hoger is. Deze grens is gebaseerd op een richtlijn die in 2003 is uitgebracht.

Andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg diagnosticeren patiënten met hoge bloeddruk als hun bloeddruk constant 130/80 mm Hg of hoger is. Deze grenswaarde is gebaseerd op een richtlijn uit 2017.