Volgens een analyse van het bureau voor sociale studies van de CGTP, gebaseerd op gegevens van het nationale instituut voor de statistiek (INE), ontvingen in 2020 827.000 werknemers het nationale minimumloon, wat overeenkomt met 23,5 procent van de werknemers in de particuliere sector, en waren 424.000 van hen vrouwen.

De analyse, waarin de enquête over lonen en arbeidsduur wordt aangehaald, wijst uit dat de textiel-, kleding- en schoenenindustrie, met ongeveer 52 procent van de werknemers met een minimumloon, de voedings- en drankenindustrie, de hout- en meubelindustrie, de accommodatie- en cateringsector en de sector vervaardiging van niet-metaalhoudende minerale producten, alle met een percentage van meer dan 40 procent, de bedrijven waren met de hoogste incidentie van werknemers die het nationale minimumloon ontvingen. Daarna volgden administratieve activiteiten en ondersteunende diensten, diverse diensten, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening (uit de particuliere sector) en handel, alle met percentages van meer dan 30 procent. "Als gevolg van de lage lonen die worden verdiend, was in 2019 8,5 procent van de werkende vrouwen arm, zelfs na sociale overdrachten, dat wil zeggen na ontvangst van de sociale uitkeringen waarvan zij profiteren", aldus het document, dat als discussiebasis zal dienen voor de 8e nationale conferentie van de Commissie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, die in Lissabon zal worden gehouden.

Vrouwen maken momenteel ongeveer de helft uit van de actieve bevolking en de totale werkgelegenheid en meer dan de helft van de werkgelegenheid in loondienst, ongeveer 52 procent.

Zij verdienen echter nog steeds minder dan mannen, met een verschil van 14 procent in het algemeen en 26,1 procent tussen hogere leidinggevenden, aldus de CGTP-studie. Wanneer de maandelijkse verdiensten en niet alleen de lonen worden vergeleken, stijgt het globale verschil van 14 tot 17,8 procent, aangezien mannen meer overuren maken en meer premies ontvangen, omdat vrouwen meer hulp aan het gezin blijven geven.

Volgens de studie komt het probleem van de ongelijkheid in de overheidsadministratie tot uiting in de toegang van vrouwen tot leidinggevende functies, aangezien zij slechts 41% van het totaal van de hogere kaderleden uitmaken, ondanks het feit dat zij 61% van de werknemers van de sector uitmaken, iets wat later in hun lonen tot uiting komt.

Onzekerheid is volgens de CGTP een andere factor die bijdraagt tot loonongelijkheid. Volgens de studie van Inter blijkt ook uit de geanalyseerde gegevens van het laatste kwartaal van vorig jaar dat werknemers met onzekere banen lagere lonen hebben dan werknemers met vaste banen, waarbij het verschil groter is naarmate de baan onzekerder is. In 2020 bereikte de via de INE-gegevens gemeten onzekerheid meer dan 712 000 werknemers, van wie 373 500 vrouwen (52% van het totaal). Onzekerheid trof 17,8 procent van de totale loontrekkenden, met de hoogste incidentie onder werkende vrouwen (18 procent). Intersindical haalde ook het World Wages Report 2020-2021 van de IAO aan om te verklaren dat de huidige pandemische crisis "in Portugal negatievere gevolgen heeft op het gebied van lonen dan in andere landen in Europa en met name onder werkende vrouwen".

Volgens het IAO-verslag zagen werknemers hun inkomen uit arbeid dalen na het uitbreken van Covid-19, waarbij Portugal van de 28 onderzochte Europese landen het land was waar het grootste loonverlies optrad tussen het eerste en het tweede kwartaal van 2020. De Portugese werknemers verloren in het 2e kwartaal van 2020 gemiddeld 13,5 procent van hun loon, meer dan het gemiddelde verlies van 6,5 procent van de 28 onderzochte landen, maar de vrouwen verloren gemiddeld 16 procent, vergeleken met 11,4 procent verlies voor de Portugese werkende mannen.

De meerderheid (82,5 procent) van de werkende vrouwen werkte in de dienstensector, ongeveer 16 procent in de industrie, bouw, energie en water (vooral in de verwerkende industrie) en slechts 1,7 procent in de landbouw, dierlijke productie, jacht, bosbouw en visserij.

Onder de diensten nemen gezondheidszorg en sociale ondersteuning (18 procent), handel (15 procent) en onderwijs (14 procent), die samen ongeveer de helft van de werkgelegenheid voor vrouwen uitmaken, een belangrijker plaats in. Volgens dezelfde studie blijft het opleidingsniveau van vrouwen stijgen: 38 procent heeft hoger onderwijs gevolgd en 28 procent heeft secundair of postsecundair onderwijs voltooid, maar de stijging van de kwalificaties heeft geen gelijke tred gehouden in termen van stijgende lonen.