Deel 1 Invasie en verzet

De nederlaag van de Carthagers door het Romeinse leger in 202 v. Chr. werd snel gevolgd door de vernietiging van de kolonies en handelsposten die zij op de oost- en zuidkust van het Iberische schiereiland hadden gevestigd. De falanx van legioenen die van oost naar west oprukten, ondervonden weinig weerstand en veroverden een gebied dat zich over een afstand van 50 tot 100 km tot in het binnenland uitstrekte. In die tijd werden de Algarve en de lagere Alentejo bewoond door de stammen van de Conii (Cynetes) en vormden tevens de winterkwartieren voor de overblijfselen van het Carthaagse leger in Portus Hannibalis (bij Portimão). De militaire weerstand was te verwaarlozen en het leger verdween, terwijl de Conii, die niet hadden genoten van de jaren van Carthaagse overheersing, de komst van de Romeinen verwelkomden. In de daaropvolgende jaren assimileerden zij de Romeinse manier van leven en, samen met hun buren de Turduli, leverden zij milities en hulptroepen aan de nieuwe bezetters.

Toen de Romeinen hun aandacht op het noorden richtten, stuitten zij op veel sterker stammenverzet van de Lusitani, een verzamelnaam voor een federatie van Keltische migranten uit de 5e en 3e eeuw die zich hadden vermengd met autochtonen uit de centrale vlakten die zich uitstrekten van de Douro tot de Taag. Het bleken geduchte en onverschrokken krijgers te zijn (door sommigen omschreven als bandieten) die zich aansloten bij de Celtici , Vettones en Celti Iberi om roversgroepen te vormen die de zuidelijke stammen plunderden en het Romeinse leger in een reeks hinderlagen versloegen. Hun veldtocht was zo zorgwekkend dat Rome zich genoodzaakt zag enkele van zijn beste generaals en versterkingen van zowel de Italiaanse cavalerie als infanterie te sturen om de invallen tegen te gaan, maar deze bleven doorgaan als jaarlijkse gebeurtenissen van 194 tot 155 v. Chr. waarbij aan beide zijden zware verliezen werden geleden. In het jaar 154 versloeg Praetor Manius Manillius de Lusitani, maar hij werd in een hinderlaag gelokt en werd verpletterd waarbij hij 9000 man verloor. Het jaar daarop vielen de Lusitani de Conii aan en staken vervolgens de Straat van Gibraltar over om de stad Ocilis te belegeren, maar zij werden achtervolgd door Manillius die 15.000 van hun krijgers doodde.

Maar de Lusitani en hun bondgenoten volhardden in hun verzet en in het jaar 150 werd Praetor Servius Sulpicious Galba aangesteld om het debacle te beëindigen en versloeg (met behulp van Lucius Lucullus) de verdeelde bondgenoten. Vier jaar later, toen een gedemoraliseerde bevolking op het punt stond zich eindelijk over te geven, verscheen er een onbekende maar dynamische figuur op het toneel, Viriatus genaamd. Hij werd door Livy beschreven als een ascetische Keltische herder uit de streek van Herminius Mons (Serra da Estrela) die krijger werd en vocht voor de eer en glorie van zijn volk en niet voor de oorlogsbuit. Siculos vertelt ons dat hij een dappere soldaat was van indrukwekkend postuur met een scherpzinnige en voorzichtige geest die zeer geliefd was bij zijn volgelingen.

Viriatus was eerder ontsnapt aan de slachting van het jaar 150 en bedacht nu een plan waarbij het grootste deel van de Lusitaanse troepenmacht 's nachts kon ontsnappen en zich hergroeperen. Hij gebruikte vervolgens guerrillatactieken door rooftochten te ondernemen tot diep in het door de Romeinen bezette gebied. Een van deze invallen bezette het Keltische bolwerk Ronda en resulteerde in de dood van 4.000 legionairs die hen achtervolgden. Dit was het begin van een reeks gewaagde expedities die de Romeinen zodanig dwarszaten dat de senaat een delegatie stuurde om te onderhandelen over een wapenstilstand waarbij het bestuur van Viriatus zou worden erkend, die de titel van "amicus populi Romani" - een bondgenoot van het Romeinse volk - zou krijgen. Maar de overeenkomst was broos en stelde de Romeinen in staat een campagne van list en bedrog te voeren die trachtte de overlopers en de splitsing van bondgenoten te bewerkstelligen en resulteerde in de terugtrekking van de Lusitaanse strijdkrachten naar hun thuisland in Midden-Portugal. Het verraad bereikte zijn hoogtepunt in het jaar 139 toen drie van de meest vertrouwde luitenants van Viriatus werden omgekocht om hem te vermoorden door zijn keel door te snijden terwijl hij sliep.

Zonder het leiderschap van Viriatus veranderde het hele aspect van het verzet en in 137 werd zijn opvolger, Tautulus, gedwongen de nieuwe voorwaarden van Proconsul Decimus Junius Brutus te aanvaarden. Deze dwongen tot de overgave en de verplaatsing van de Lusitaanse bevolking, zodat Rome de volledige militaire controle kreeg over het hele grondgebied van de Algarve tot de rivier de Douro. Het jaar daarop leidde Brutus een expeditieleger over de rivieren Lima en Minho om de Galiciërs in hun bergachtige bolwerken de kop in te drukken en zo de verovering te voltooien van het gehele grondgebied dat nu Portugal heet.

Deel 2 Consolidatie: - volgt nog.