Volgens het Europees Bureau voor de Statistiek hadden 13 EU-lidstaten in januari 2022 een minimumloon van minder dan 1.000 euro per maand, namelijk: Bulgarije (332 euro), Letland (500 euro), Roemenië (515 euro), Hongarije (542 euro), Kroatië (624 euro), Slowakije (646 euro), Tsjechië (652 euro), Estland (654 euro), Polen (655 euro), Litouwen (730 euro), Griekenland (774 euro), Malta (792 euro) en Portugal (823 euro).

Er zij op gewezen dat het in Portugal voor 2022 vastgestelde minimumloon 705 euro bedraagt, maar in 14 maanden wordt uitbetaald - met toevoeging van vakantie- en kerstuitkeringen -, waarbij Eurostat het totale bedrag door 12 maanden deelt, waardoor de waarde op 823 euro komt.

In Slovenië en Spanje - respectievelijk 1.074 en 1.126 euro - lagen de minimumlonen iets boven 1 000 euro per maand, terwijl in de overige zes van de 21 lidstaten de waarden boven 1.500 euro per maand lagen: Frankrijk (1.603 euro), Duitsland (1.621 euro), België (1.658 euro), Nederland (1.725 euro), Ierland (1.775 euro) en Luxemburg (2.257 euro).

In Oostenrijk, Cyprus, Denemarken, Italië, Finland en Zweden is er geen nationaal minimumloon.